In de bijna 63 jaar die hij heeft geleefd (1483-1546), heeft Maarten Luther de wereld veranderd. Door zijn toedoen maakte Noord-Europa zich los van de Rooms-Katholieke Kerk en sloeg het een eigen koers in. Miljoenen mensen leerden God op een heel nieuwe manier kennen. Luther was zich van zijn unieke betekenis bewust. Hij zag zichzelf als Gods breekijzer in een vastgelopen wereld. Soms was hij extreem bang dat hij alles verkeerd had gedaan en dat het helemaal mis zou gaan, dan weer kon hij alles loslaten en zich als een kind overgeven aan God. Bekend is zijn uitspraak:
Toen ik met mijn vrienden het Wittenberger bier dronk, heeft het Woord zijn werking gedaan.
Een beschrijving van Luthers leven is overal op internet te vinden. De weergave hieronder is anders door de vele citaten uit Luthers bewaard gebleven gesprekken aan tafel (WATR, zie Bronmateriaal).
Luthers leven is onder te verdelen in vier fasen (ook andere indelingen zijn mogelijk):
- Fase I (1483-1516): Jong en zoekend
- Fase II (1517-1521): De grote doorbraak
- Fase III (1522-1530): Koers bepalen
- Fase IV (1531-1546): Oud en onbeweeglijk
Eerste bedrijf: Jong en zoekend (1483-1516)
Luther wordt geboren op 10 november 1483, in een boerenfamilie in het dorpje Eisleben. Een jaar later verhuist het gezin naar Mansfeld. Zijn vader wordt mijnwerker en weet langzamerhand hogerop te komen.
Mijn voorvaders waren eerlijke boeren. Later is mijn vader naar Mansfeld gegaan en daar mijnwerker geworden. Daar liggen mijn wortels. (WATR 5, 558; nr. 6250)
De opvoeding is erg streng:
Mijn ouders hebben me zo streng opgevoed, dat ik er schuchter van werd. Mijn moeder heeft me een keer zo’n klap gegeven dat het bloed eruit kwam, terwijl het maar om een noot ging. (WATR 3, 416; nr. 3566b)
Luther vertelt later het volgende voorval, dat laat zien hoe de strenge opvoeding doorwerkte:
Als jongetje ging ik eens met een vriendje zingen om worsten te verzamelen. Toen kwam er iemand die voor de grap riep: ‘Hee, wat doen jullie, boeven! Je zult er van lusten!’ Hij kwam met twee worsten op ons af. Maar wij renden er vandoor, terwijl de man ons alleen maar iets wilde geven. Precies zo gaat het ook met God. We vluchten voor Hem, die ons alleen maar iets goeds wil geven. (WATR 1, 59; nr. 137)
In 1497 (Luther was toen 14) stuurde Luthers vader hem naar de goed aangeschreven school in Eisenach, waarvoor hij uit huis moest gaan wonen. Luther is altijd dankbaar geweest voor de goede tijd die hij er gehad heeft. Drie jaar later was hij 18 en mocht hij naar de universiteit in Erfurt. Het was een moderne, vooruitstrevende instelling, waar Luther kennis maakte met Aristoteles en andere grote filosofen. In lijn met wat zijn vader wilde, was Luther van plan om zich te gaan specialiseren in de Rechten.
Op 2 juli 1505 gebeurt er iets beslissends. Hij is op weg van Mansfeld (waar zijn ouders woonden) naar Erfurt (waar hij studeerde) als er een geweldig onweer uitbreekt.
De bliksem sloeg vlakbij mij in. Ik schrok vreselijk en riep: Help mij, heilige Anna, dan zal ik monnik worden! (WATR 4, 440; nr. 4707)
Anna is de moeder van Maria, de moeder van Jezus. Luther komt veilig aan op zijn plaats van bestemming en voelt zich daarom verplicht om zijn belofte na te komen, ook al krijgt hij er spijt van dat hij het beloofd heeft en is zijn vader woedend dat hij stopt met zijn studie in de Rechten.
Mijn vader was ontzettend kwaad over mijn gelofte, maar ik heb me er aan gehouden. (WATR 4, 440; nr. 4707)
Luther kiest voor het Augustijnerklooster (eveneens in Erfurt), omdat het bekend staat om zijn strengheid en omdat er hard gestudeerd wordt. Na een jaar proeftijd – niet iedereen hield het vol in een kamertje met alleen een tafel, een stoel, een kandelaar en een strozak als matras – wordt hij in september 1506 definitief toegelaten. Nog geen jaar later wordt hij tot priester gewijd, op 4 april 1507.
Al snel valt op dat Luther talent heeft. Hij mag daarom al in 1508 les gaan geven aan de pas opgerichte universiteit van Wittenberg, eerst in de filosofie. In 1510 maakt hij een reis naar Rome, waar hij zich verbaast over de corruptie en losbandigheid van de officiële kerkleiding.
In 1512 wordt hij ‘Doctor in de Heilige Schrift’, d.i. hoogleraar in de Bijbelse vakken. Nu krijgt hij als taak de Bijbel uit te leggen. Hij begint met colleges over de Psalmen (van 1513 tot 1515), gevolgd door de Brief aan de Romeinen (1515-1516), de Galaten (1516-1517) en de Hebreeën (1517-1518) en nogmaals over de Psalmen (1519-1521). Een van zijn eerste publicaties is een uitleg van de zeven boetpsalmen (eerste druk 1517, herziening 1525: vertaling NL).
Men is het er algemeen over eens, dat in deze colleges de basis werd gelegd voor Luthers latere reformatorische inzichten. Reformator werd hij niet allereerst omdat hij zulke diepe ervaringen doormaakte of omdat het verval van de kerk hem aan het hart ging, maar omdat hij jarenlang grondig bezig was met de Bijbel. Er vallen voor hem steeds meer puzzelstukjes op hun plek en hij krijgt steeds meer moeite met de theologie die tot dan toe toonaangevend is (zie zijn Disputatie tegen de scholastieke theologie uit 1517: vertaling DE / EN). Luther weet de studenten en een aantal collega’s aan de universiteit in zijn ontwikkeling mee te nemen, zoals terug te zien is in zijn brieven, bijvoorbeeld die aan Spenlein (NL) en aan Spalatinus (NL).
Uiteindelijk komt het tot een doorbraak.
Tweede bedrijf: De grote doorbraak (1517-1521)
De bom barst als ene Tetzel met veel vertoon aflaten gaat verkopen.
De kerk verdiende hier veel geld mee. Volgens de officiële theologie kon je er de straffen die je verdiend had door je zonden mee afkopen. Je zonden werden weliswaar door God vergeven (als de priester de formule uitsprak: ‘Ego te absolvo’, ik spreek je vrij), maar je moest ze ook nog goedmaken, bijvoorbeeld door een bedevaart te maken of een aantal gebeden op te zeggen. En dat kun je dus afkopen met aflaten.
Volgens Luther klopt dit theologisch niet. Als God de zonden vergeeft, dan is het daarmee ook afgedaan. Genade is ook echt genade. Met die boodschap wordt hij onder de gewone man al snel populair.
Destijds hield Tetzel zijn aflaatpreken. De mensen kwamen er massaal op af. Maar ik raadde hen dat steeds vaker af, door hen uit te leggen wat genade en vergeving van zonden eigenlijk betekenen. Maar Tetzel ging schaamteloos door, dus toen ben ik de discussie over de aflaat aangegaan. Dat heeft de wereld op zijn kop gezet. (WATR 5, 76; nr. 5346)
Nu schrijft Luther zijn beroemde 95 Stellingen over de kracht van de aflaat (vertaling: NL/ EN/ DE) en later ook nog een korte Preek over aflaat en genade (DE). Doordat de boekdrukkunst net was uitgevonden, kunnen Luthers geschriften sneller dan ooit verspreid worden over heel Duitsland. Op het hoogtepunt van Luthers productie zijn er meerdere uitgeverijen die zich uitsluitend bezighouden met het drukken en verspreiden van Luthers werken. Luther had daar overigens gemengde gevoelens bij:
Ik wil niet dat mijn boeken worden verspreid, zeker niet die ik als eerste geschreven heb. Het liefst wil ik dat ze vergeten worden. Want de kerk is vol met boeken, maar de Bijbel wordt vergeten. (WATR 4, 87; nr. 4029)
Tetzel was een monnik van de orde van de dominicanen, terwijl Luther een monnik was van de orde van de augustijnen. De machtige dominicanen nemen het echter op voor hun monnik. Ze laten Luther ter verantwoording roepen. Daarmee wordt het conflict groter en groter. Vooral vier gebeurtenissen zijn van belang:
1. Het verhoor voor Cajetanus, de hoogste dominicaan, in Augsburg (oktober 1518); bedoeld om Luther van zijn hoogmoed te overtuigen en over te halen van zijn ‘dwaalwegen’ terug te komen. Dat wil Luther echter niet doen, omdat hij ervan overtuigd is dat zijn inzichten Bijbels zijn.
Zelfs al zou de nederigheid in eigen persoon iets nieuws zeggen, dan zouden degenen die het er niet mee eens zijn haar alsnog van hoogmoed beschuldigen. Daarom zijn Christus en de martelaren ook gedood, omdat ze de oude, eerbiedwaardige wijsheid leken te verachten. Of omdat ze niet eerst om advies vroegen aan hen die zogenaamd de oude wijsheid in pacht hadden. (WABR 1, Brief aan Johannes Lang, 11 november 1517)
2. De discussie met Johannes Eck in Leipzig (juli 1519); hierin gaat het vooral over de vraag wie het laatste woord heeft in discussies over de christelijke leer. Volgens Eck is dat de paus en moet Luther dus inbinden. Maar Luther komt door deze discussie tot het inzicht, dat alleen de Bijbel het laatste woord heeft en dat de kerk en de paus kunnen dwalen.
3. De verbranding van de bul. Als duidelijk wordt dat Luther niet zal inbinden, doet Rome hem in juni 1520 officieel in de ban. Luther begrijpt op zijn beurt dat ook Rome niet zal veranderen en wordt radicaler. Op 10 december verbrandt hij de bul buiten Wittenberg, samen met andere belangrijke geschriften, nadat eerder zijn eigen werken verbrand waren door theologen uit Leuven. De breuk is een feit.
4. Steeds meer mensen kiezen partij voor Luther. Ook belangrijke politici komen daardoor voor de keus te staan, want godsdienstvrijheid was er destijds nog niet: iedereen in een bepaald gebied moest hetzelfde geloof hebben. De belangrijkste vraag is welke partij de keizer Karel V gaat kiezen en of hij het met de ban over Luther eens is. Hij geeft Luther opdracht om in april 1521 uitleg te komen geven op de Rijksdag te Worms, een vergadering op het hoogste politieke niveau.
Keizer Karel ontbood me op de Rijksdag. Mijn vriend Spalatin adviseerde me om niet te komen omdat het veel te gevaarlijk zou zijn. Maar ik zei dat ik zelfs nog naar Worms zou gaan als er net zo veel duivels als dakpannen waren, want ik was vastberaden en niet bang. God kan iemand zo dwaas maken! (Ik weet niet of ik dat nog steeds ben…) Dus reed ik gewoon in een open wagen in mijn monnikspij Worms binnen. De mensen kwamen uit alle straten en stegen om naar me te kijken. (WATR 5, 68v.; nr. 5342b)
Aan het einde van het verhoor spreekt Luther zijn beroemde woorden (hier in NL / DE / EN):
Als ik niet door de Schrift of door duidelijke redeneringen wordt overtuigd (…) dan ben ik in mijn geweten overwonnen en gevangen door het Woord Gods. Daarom kan en wil ik niet herroepen, want tegen je geweten ingaan is twijfelachtig en niet heilzaam. God helpe mij, Amen. Hier sta ik, ik kan niet anders. [Mogelijk niet zo letterlijk door Luther gezegd]
Na de rijksdag mag Luther terug naar huis. Onderweg wordt hij overvallen, maar dat is afgesproken werk, om Luther onopvallend in veiligheid te brengen. Hij wordt meegenomen naar de Wartburg, waar hij zijn baard laat staan en doet alsof hij ‘Jonkheer Jörg’ is. Dat gaat soms bijna verkeerd: zodra Luther ergens een boek ziet, probeert hij het te pakken te krijgen om te lezen, terwijl jonkheren toen nooit zo veel lazen. Ook gaat hij soms een discussie aan over het geloof met mensen die niet weten dat hij Luther is. Luther vertelt verder hoe hij het gevoel had dat op de Wartburg allerlei demonen hem lastig vallen:
Toen ik in 1521 uit Worms vertrok werd ik gevangen genomen en in een kamertje op de Wartburg gezet. Er mocht niemand bij me komen, behalve twee jongens die me twee keer per dag eten en drinken kwamen brengen. Op een keer hadden ze een zak hazelnoten voor me meegenomen, die ik opborg in een kist. Maar toen ik ’s avonds laat naar bed ging, kreeg ik ineens de hazelnoten over me heen. Ze knalden tegen de balken en tegen het bed. Ik liet het maar over me heen komen. Toen ik in slaap was gevallen, klonk er in het trappenhuis een enorm kabaal, alsof er een stel biervaten van de trap rolde. Ik wist dat de trap was afgesloten zodat niemand naar boven kon, dus ging ik kijken wat er aan de hand was. Maar er was niets te zien. Toen zei ik: Als jij het bent, duivel, dan zij dat zo. En ik vertrouwde me toe aan de Heer, van wie geschreven staat: U hebt het mensenkind alles onder zijn voeten gelegd (Psalm 8). Het ging ’s nachts soms zo tekeer dat ik dacht dat er wel duizend duivels binnen waren. De beste truc om hem te laten verdwijnen is hem negeren en Christus aanroepen, want dat kan hij niet uitstaan. (WATR 6, 209; nr. 6816)
Middenin de strijd met Rome, in het jaar 1520 (dus nog voor de Wartburg), schrijft Luther wat gezien wordt als zijn drie belangrijkste geschriften: De vrijheid van een christen (vertaling: NL / EN / DE), De Babylonische gevangenschap van de kerk (vertaling: NL / EN / DE ) en de open brief Aan de Duitse adel (vertaling: EN / DE). Hij trekt de strijd met Rome hierin nu veel breder dan alleen de kwestie van de aflaat. Alles blijkt met alles samen te hangen. Wanneer op een punt de wissel omgaat, ontstaat er een domino-effect.
Derde bedrijf: Koers bepalen (1522-1530)
Na de grote doorbraak breekt een periode aan waarin Luther voor allerlei keuzes en (interne en externe) conflicten komt te staan. Hij moet kiezen waar hij in meegaat en waarin niet. Deze acht grote beslissingen, gebeurtenissen en ontwikkelingen bepalen uiteindelijk het gezicht van de lutherse Reformatie:
- Vertaling van de Bijbel in het Duits;
- Conflict met Karlstadt over revolutie;
- Boerenoorlog;
- Conflict met Erasmus over de (on)vrije wil;
- Luthers huwelijk;
- Conflict met Zwingli over het avondmaal;
- Nieuwe inrichting van de kerk;
- Conflict met Agricola over de wet.
Elk van deze punten is hieronder verder uitgewerkt.
1. Op de Wartburg moet Luther eerst bijkomen. Hij heeft ook veel last van zijn darmen. Als hij weer opgeknapt is, gaat hij aan het werk. Hij schrijft veel brieven aan zijn vrienden en allerlei boeken. Maar het belangrijkste is dat hij begint om de Bijbel te vertalen in het Duits. Tot dan was die er alleen maar in het Latijn, dat alleen hoger opgeleiden konden lezen. Luther wil de Bijbel echter toegankelijk maken voor iedereen. In elf weken vertaalt hij voor het eerst het hele Nieuwe Testament. Later komt daar het Oude Testament bij. Na een gigantisch proces en in samenwerking met zijn vrienden is in 1534 alles compleet. Een herziening van deze Lutherbijbel (het origineel is hier in een wetenschappelijke uitgave te vinden) is in Duitsland nog steeds in gebruik.
In de tijd van Christus en de apostelen was het Evangelie lesstof. Onder de pausen was het leesstof. Maar nu is het springstof geworden waarmee de tegenstanders uit de weg worden geruimd. (WATR 2, 352 ; nr. 2185)
2. Terwijl Luther op de Wartburg verblijft, begint het in Wittenberg te rommelen. Een aantal van Luthers volgelingen vindt dat Luthers werk moet worden afgemaakt en dat er een radicale Reformatie moet komen. Ze willen alle tradities en gewoonten afschaffen, vallen monniken lastig en vernielen altaren en beelden. Vooral Andreas Karlstadt zorgt voor problemen. Luthers vriend Melanchthon weet niet goed wat hij moet doen. In maart 1522 besluit Luther daarom om terug te komen. Een week lang houdt hij elke dag een preek om de mensen weer rustig te krijgen (de Acht invocavitpreken: vertaling EN). Zijn uitgangspunt: het herontdekte geloof mag je nooit met geweld doorduwen, maar kan alleen vrijwillig aanvaard worden. Een revolutie heeft geen enkele zin, het is veel beter om aan een geleidelijke evolutie te werken (zie zijn Getrouwe vermaning, zich te hoeden voor oproer en revolutie, vertaling: NL / EN / DE). Dat is de geestelijke manier van met elkaar om te gaan. Geloof zonder onderlinge liefde is dood.
3. Luther krijgt de zaken in Wittenberg weer op de rails. Maar hij kan niet voorkomen dat het elders in het land toch mis gaat. De geest is uit de fles en laat zich er niet meer in terugduwen. Op veel plaatsen in Duitsland ontstaat een soort revolutionaire sfeer, vooral onder de boeren. Ze willen niet alleen met Rome, maar ook met de onderdrukkende overheid afrekenen. Hun leider Thomas Münzer vindt dat Luther veel te weinig voor de arme boeren doet. Hij wordt de leider van een boerenopstand in 1525. Luther schrijft een fel geschrift waarin hij stelt dat de overheid het volste recht heeft om deze boeren af te slachten (Tegen de roofzuchtige en moordzuchtige boerentroepen, vertaling: EN / DE). Hij gaat dus niet mee in een ‘linkse’ interpretatie van zijn gedachtegoed. De overheid moet gehoorzaamd worden, zo schreef hij al in 1523 (Over de wereldlijke overheid, in hoeverre men haar gehoorzaamheid verschuldigd is, vertaling: NL / EN / DE).
4. In het jaar 1525 van de boerenopstand krijgt Luther ook nog een andere tegenstander erbij. Tot dusver stond hij tegenover Rome aan de ene kant en radicalen aan de andere kant. Daar kwam nu nog het humanisme bij. Dit was een meer culturele vernieuwingsbeweging, met als grote voorman de Nederlander Desiderius Erasmus. Erasmus had wel sympathie voor Luther, maar hij wilde niet net als hij door Rome veroordeeld worden. Daarom schrijft hij nu een geschrift om duidelijk te maken dat hij het niet met Luther eens is. Hij gaat vooral in op de vraag of de mens een vrije wil heeft: volgens hem wel, maar volgens Luther niet. Luther zegt in zijn reactie (Over de onvrije wil) dat hij blij is dat Erasmus over dit onderwerp heeft geschreven, want dit is volgens Luther de kern. Al die uiterlijke dingen (aflaat, paus, vagevuur) zijn maar bijzaak. De belangrijkste vraag is of de mens vanuit zichzelf God wil dienen. In dit geschrift kondigt zich de veel latere breuk tussen het christendom en de Verlichting al aan.
5. Eveneens in het belangrijke jaar 1525 trouwt Luther, met Katharina von Bora. Hij heeft een goed huwelijk en ze krijgen samen zes kinderen. De vrouw heeft voor Luther zoals destijds gebruikelijk een ondergeschikte plaats.
Ik hou van mijn Käthe, nog meer dan van mezelf. Absoluut! Ik ga liever zelf dood dan dat zij en de kinderen zouden moeten sterven. (WATR 2, 135; nr. 1563)
Mijn vrouw kan alles van mij gedaan krijgen wat ze wil. Ze heeft over alles het beheer dus ik sta haar het meestal wel toe. Maar ik ben en blijf wel zelf de baas. Een vrouwenheerschappij heeft namelijk nog nooit iets goeds gebracht. Adam mocht over alle dieren heersen, maar zodra Eva hem overtuigde om als God te zijn ging het mis. Met dank aan de vrouw! (WATR 3, 25v.; nr. 2847a-b)
Zijn kinderen zijn hem lief en in veel dingen een voorbeeld.
Zo gewoon als het lijkt, Luthers huwelijk is in die tijd een groot schandaal. Luther was namelijk monnik geweest, en monniken hadden beloofd om alleen te blijven. Zelfs een aantal van Luthers vrienden neemt hem zijn huwelijk dan ook zeer kwalijk. Wat geeft hij Rome nu een kans om hem zwart te maken! Maar Luther houdt vol dat het huwelijk een goede zaak is en dat er niets mis mee is. Het huwelijk helpt ook om je begeertes in goede banen te leiden, zoals Luther eerder al had betoogd (Over het huwelijksleven, vertaling: EN / DE). Zijn belofte om monnik te worden, dát was een vergissing.
Ik was misleid door wat de kerk leerde. Het huwelijk is voor vrijwel iedereen nodig. Want als God zegt ‘Wees vruchtbaar en vermenigvuldig je’ dan is dat niet zomaar een gebod, maar iets dat God ook bewerkt. Dat kun je dus niet tegenhouden. (WA 10/II, ‘Vom eheligen Leben’ (1522), 276)
Het beste middel tegen ontucht is trouwen en een vrouw is je beste metgezel voor het leven. Ze brengen kinderen ter wereld, zorgen voor de opvoeding, regelen het huishouden en zijn barmhartig van karakter. God heeft hen geschapen om kinderen te baren, mannen te verblijden en barmhartig te zijn. (WATR 1, 5v.; nr. 12)
Katharina woont met Luther in het voormalige Augustijnerklooster (alle monniken zijn inmiddels uitgetreden) en samen beginnen ze daar een nieuw leven. Ze hebben veel ruimte en kunnen daarom allerlei mensen in huis opvangen. Die eten vaak mee aan de grote tafel, waar natuurlijk heel wat te bespreken valt. Op een gegeven moment besluit iemand om Luthers kernachtige opmerkingen in een schriftje bij te gaan houden. Luther heeft daar geen problemen mee. Zo ontstaan schriftjes met Tafelgesprekken (NL), vol met boeiende en ontroerende anekdotes.
6. In de tweede helft van de jaren twintig spitst een aantal discussies waarin Luther is verwikkeld zich toe op het avondmaal. Dit is de zogeheten avondmaalsstrijd, met Karlstadt en vooral Zwingli. Voor het politieke succes van de Reformatie was het van groot belang dat Luther en Zwingli het met elkaar eens zouden worden. Daarom werd in 1529 het Marburger godsdienstgesprek georganiseerd. Maar dat mislukte. Rome leerde dat brood en wijn van het avondmaal echt veranderen in het lichaam en bloed van Christus (’transsubstantiatie’). Karlstadt en Zwingli zagen het avondmaal meer als een maaltijd ter nagedachtenis aan het sterven van Christus. Luther blijft hier ergens middenin. Het is voor hem essentieel dat Christus gezegd heeft: ‘Dit is mijn lichaam’. Op de achtergrond van deze discussie speelt veel meer mee, over de verhouding van God tot de aardse werkelijkheid in het algemeen en over de verhouding van geloof en denken. Daarom schrijft Luther bijna nergens zo uitvoerig over Christus als in zijn geschrift Over het avondmaal van Christus, belijdenis uit 1528.
7. Intussen is Luther ook bezig met een nieuwe inrichting van de kerk, zodat het kerkelijk leven en de liturgie overeen zouden komen met de nieuw ontdekte leer. Omdat kerk en staat nog niet gescheiden zijn, wordt de politieke leider van een gebied op papier de leider van de kerk in dat gebied. Dit wordt de ‘landsheerlijke kerkordening’ (van ‘landsheer’, de leider in een gebied) genoemd. Luther helpt mee door onder meer een Kleine en een Grote catechismus (1529, vertaling NL / EN / DE) te schrijven. Ook schrijft hij liederen (Geestelijke gezangenboekje, 1524), maakt hij een nieuw doop- en avondmaalsformulier (Doopformulier, opnieuw ingericht, 1525; Duitse mis en ordening van de kerkdienst, 1526) en een formulier voor de bevestiging van het huwelijk (DE)
8. Tot slot ontstaat er een conflict over de betekenis van de wet (de eerste antinomistische strijd) met Johannes Agricola. Agricola stelde dat de wet alleen thuishoort op het gemeentehuis, dus alleen waarde heeft voor de politiek. Christenen zijn echter vrij van de wet. Agricola stelde dat hij met die opvatting trouw bleef aan Luthers eigen eerdere opvattingen, maar Luther is het niet met hem eens. Ook in de kerk blijft de wet van betekenis.
Zo begint de Reformatie wortel te schieten en wordt langzaam maar zeker via allerlei conflicten duidelijk waar Luther uiteindelijk voor staat.
Laatste bedrijf: Oud en onbeweeglijk (1531-1546)
Veel van Luthers biografen laten met de rijksdag van Augsburg een laatste fase in Luthers leven beginnen, van 1531 tot het einde in 1546. In deze vijftien jaren staat Luther minder in het middelpunt van de wereldgeschiedenis en wordt hij soms wel heel eigenzinnig en opvliegend. Ook gaat zijn gezondheid steeds verder achteruit. Toch zal hij ook nu nog belangrijke werken schrijven en blijft zijn gezag boven iedere twijfel verheven.
Alle koningen en duivelen kunnen niet tegen mijn leer op! Verder heb ik niets waar ik vrolijk van wordt. Ik weet maar al te goed dat mijn leven niet iets is om trots op te zijn. Ik ben een arme zondaar en laat het aan mijn vijanden over om heiligen en engelen te zijn. Ik wens ze veel succes om het vol te houden. Wat betreft mijn leer ben ik de duivel, de keizer en iedereen de baas. Maar wat betreft mijn leven staat ieder kind boven me. (WA 23, ‘Auf des Königs zu England Lästerschrift Titel Martin Luthers Antwort’ (1527), 29)
Toen de Reformatie begon had keizer Karel V zijn handen vol aan zijn strijd met Frans I van Frankrijk. Daarom moest hij machteloos toezien hoe de Reformatie zijn Duitsland verdeelde. Maar in de jaren 20 kantelt het beeld en wordt hij weer machtiger. In 1530 wil hij op een nieuwe rijksdag, in Augsburg, de ontstane situatie tot een goed einde brengen. Luther en zijn collega’s nemen de uitnodiging aan en gaan op weg. Alleen mag Luther zelf niet in Augsburg komen, omdat hij nog altijd in de ban is. Daarom verblijft hij zolang (van eind april tot begin oktober) op de Coburg. Van daaruit geeft hij advies en schrijft hij brieven naar het thuisfront. Luther is er soms moedeloos:
Als ik nu zou sterven en je zou me opensnijden, dan zou je zien dat mijn hart compleet uitgedroogd is door mijn verdriet en neerslachtigheid. (WATR 2, 129; nr. 1550)
Hij maakt het zijn collega’s ook bepaald niet makkelijk. Als Melanchthon hem vraagt, welke compromissen Luther mogelijk acht, springt Luther bijna uit zijn vel.
Ik haat die ellendige bezorgdheid van jullie. Het komt door jullie filosofie, niet door de theologie! Alsof je er iets mee kunt bereiken! Wat kan de duivel meer doen dan ons doden? En wat dan nog? Ik bezweer jou, jij die in alle andere kwesties het gevecht aangaat, vecht nu ook tegen jezelf, je ergste vijand, die Satan zoveel wapens tegen jezelf in handen speelt. (WABR 5, 398v.)
Tegelijk schrijft hij hen in deze tijd buitengewoon pastorale troostbrieven. Maar het komt niet goed in Augsburg. De scheuring van Europa is definitief.
In de jaren die volgen pakt Luther het werk aan de universiteit weer op. Hij geeft colleges over de brief aan de Galaten, over een aantal Psalmen en over Genesis en trekt als vanouds veel studenten.
Vanuit Rome zit er intussen een concilie aan te komen: een vergadering van de wereldwijde kerk over de te volgen koers. Luther krijgt de vraag om de protestanten hierop voor te bereiden. Dat resulteert in onder meer de Schmalkaldische Artikelen (1537: later door de Lutherse kerken erkend als officiële geloofsbelijdenis) en een studie over de vroegkerkelijke concilies, waarin Luther zijn visie op de kerk neerlegt (1539). Hij noemt zeven kenmerken waaraan de kerk te herkennen is: preek, doop avondmaal, absolutie, ambten, liturgie en… kruisdragen. Ook noemt hij de paus onomwonden de antichrist. Het is duidelijk dat hij niet veel verwachting had van het concilie. Uiteindelijk zou het pas vlak voor Luthers sterven beginnen: het concilie van Trente vergaderde met tussenpozen van 1545 tot 1563.
Een zwarte bladzijde in Luthers biografie is wat hij (vooral) op latere leeftijd heeft geschreven over de joden. Het is de vraag of zijn uitlatingen antisemitisch genoemd kunnen worden, in de betekenis van haat tegen de joden vanwege hun vermeende ‘ras’, ‘karakter’ of ‘nationaliteit’. Het lijkt Luther vooral te gaan om hun afwijzing van Christus. Desondanks schuwt hij harde, opruiende taal niet en roept hij op tot verbranden van synagoges, onteigening en andere maatregelen. Dergelijke uitlatingen konden later, in Hitlers Derde Rijk, gemakkelijk gebruikt worden door de nazi’s. Ook over moslims (in zijn tijd: ‘Turken’) had Luther overigens een uitgesproken mening. De opkomst van het Turkse Rijk zag hij als een straf van God over de zonden, maar de leer van de Turken moest ‘aangepakt’ worden.
Luther heeft te lijden gehad onder talloze ziektes en kwalen, waaronder nierstenen, oorsuizen, slapeloosheid, duizelingen, hartklachten en darmklachten. Hij schreef dat toe aan de duivel, maar regelmatig at en dronk hij gewoon meer dan goed voor hem was.
Als onze Heere God mij kan vergeven dat ik hem twintig jaar gekruisigd en gemarteld heb [nl. in de rooms-katholieke misvieringen die hij bediende voor de Reformatie] dan kan Hij ook wel door de vingers zien dat ik af en toe het glas hef, Hem ter ere. (WATR 1, 60; nr. 139)
In de nacht van 17 op 18 februari 1546 wordt het teveel. Luther sterft. Op zijn tafel werd het volgende briefje gevonden:
Niemand kan de Buccolica en Georgica van Vergilius begrijpen die niet zelf eerst vijf jaar herder of boer is geweest. Niemand kan de brieven van Cicero begrijpen die niet twintig jaar ondergedompeld is geweest in de politiek. Laat daarom ook niemand denken dat hij de Heilige Schrift wel begrijpt, als hij niet honderd jaar met de profeten leiding heeft gegeven aan de kerk. Het is zo wonderlijk met Johannes de Doper, met Christus en met de apostelen, je kunt niet in hun schaduw staan maar alleen vol bewondering volgen. We zijn bedelaars, daar draait het om (Hoc est verum). (WATR 5, 317v.; nr. 5677)