Luther stelt dat het ware vasten geschiedt in een houding van christelijke vrijheid waarbij het geloof de grondslag en de liefde de grens is. Luther moet niets hebben van een veruiterlijkte vastenpraktijk. Hij ziet dit als een vals wetticisme. Tegelijkertijd vindt Luther vasten ook een goed middel voor de fijne uiterlijke tucht. Luther waarschuwt tegen een oppervlakkig die geen recht doen aan de ascetische oefening van het vasten.
In het bijzonder wijst Luther het verdienstekarakter af van het vasten. Daarnaast is vasten niet noodzakelijk voor het ontvangen van het heil. Luther beveelt vasten als een hulpmiddel tegen een leven zonder discipline. Luther maakt daarbij onderscheid tussen het wereldlijke vasten, waarbij bijvoorbeeld de overheid de vleesverkoop beperkt. Geestelijk vasten is vasten in de dagen voor de feestdagen zoals kerst, Pasen en Pinksteren. Luther stelt dat ieder individueel moet uitmaken of hij wel of niet vast. Wel schrijft hij een leven voor in harmonie en maat.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 217-218)