Onder scholastiek verstaat men de academische, aan universiteiten verbonden wetenschap van de Middeleeuwen. In de theologie ging het daarom dat men door gebruik te maken van het verstand, de filosofie toepast op de openbaringswaarheden om zo inzicht te verkrijgen in de geloofsinhoud, om zo de bovennatuurlijke waarheid van de denkende mensengeest inhoudelijk dichterbij te brengen en een systematische organische samenvatting van de gezamenlijke voorstelling van de waarheid van het heil mogelijk te maken en de door het verstand verkregen tegenwerpingen op te kunnen lossen.
Reeds in de elfde en de twaalfde eeuw ontstond zo al de scholastiek. Een tegenhanger van de scholastiek was de monastieke theologie, die meer nadruk legde op de ervaring. Door de nieuwe ontdekking van Aristoteles en de stichting van universiteiten trad in de dertiende eeuw de scholastiek in een fase van hoog-scholastiek in, waarbij een overeenstemming werd gezocht tussen de filosofie van Aristoteles en het getuigenis van de openbaring.
Bijzondere bekendheid kreeg Thomas van Aquino. Het gevaar ontstond dat aan de christelijke universiteit twee waarheden geformuleerd werden, een theologische en een filosofische. Duidelijk werd toen onderscheid gemaakt tussen de theologie en de filosofie. Zo ontstond de late-scholastiek. Binnen deze late scholastiek waren er twee richtingen. De “via antiqua” die aanknoopte aan Thomas van Aquino en sterk de nadruk legde op een rationele benadering van theologische thema’s. Anderzijds was er de “via moderna” die sceptisch stond tegenover het begrijpelijk maken van de werken van God en sterk de nadruk legde op de vrijheid van God en de binding van God aan Zijn openbaringswoord.
Maarten Luther bezocht de universiteit van Erfurt en werd opgeleid in de “via moderna”. Ook zijn eerste colleges gaf Luther op deze manier. Toch kwam er steeds meer kritiek op de scholastiek van onder andere ook Erasmus van Rotterdam. Ook Luther ging over tot deze kritiek en had daarmee kritiek op zijn opleiding. Luther wilde een Augustijnse theologie die hij zag als een radicaal alternatief voor de scholastieke aristotelische theologie. Hoewel de reformatorische theologie soms dichtbij de scholastieke theologie kwam, wilde men toch een nieuw theologiemodel hanteren.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 622-623)