Home / Lutherencyclopedie / Schepper / Schepping

Schepper / Schepping

Gods scheppen en handelen voltrekt zich volgens Zijn Woord. Luther gaat ervan uit dat alle creaturen zijn geschapen door het spreken van het Woord van God. Scheppen is een exclusieve eigenschap van God. “Schepper” kan als een Naam gebruikt worden voor God. De Schepper is ook de Behouder en de Bewaarder. Schepper is synoniem met de Gever van alle gaven. Hij is het, Die onder de mensen gaven uitdeelt en over alle creaturen heerst als God.

Luther werkt met het verschil van Schepper en schepsel, de schepping is geïnitieerd als een “creatio ex nihilo”. Scheppingsgenade wedervaart men zonder verdienste en waardigheid, dus uit niets. De schepping uit het niets is vergelijkbaar met de opwekking van de doden. God heeft de mens uit aarde gemaakt.

Luther kwalificeert het woord Schepper retorisch en zakelijk nieuw. God als Schepper is het hoogste artikel van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Het eerste artikel: “Ik geloof in God den Vader, den Almachtig, Schepper des hemels en der aarde” visualiseert en verdicht wat het ‘er zijn’ van God betekent.

De singulariteit van de Schepper sluit schepping door iets anders uit. Daarom antwoorden christenen op Hem als de enige Schepper. Met zijn verklaring in de Grote Catechismus brengt Luther op een soort van nieuwe manier een genuanceerde betrekking tussen Credo (Geloofsbelijdenis) en de Dekaloog (Tien Geboden) tot stand. Geloof is het antwoord van de Christen op de vóór het eerste gebod luidende toezegging: Ik ben de HEERE, uw God.

Zelfs kinderen kunnen de vraag naar de Schepper beantwoorden: Buiten deze Enige houd ik niets voor God, want niemand anders zou de hemel en de aarde kunnen scheppen. God als Schepper geldt voor Luther als de eerste Persoon in de Triniteit. De drie trinitarische Personen en Hun activiteiten laten zich zo onderscheiden: de Vader is Schepper, de Zoon onze Verlosser en de Heilige Geest onze Heiligmaker. Het Schepperzijn van God voor de mensen kan in het bijzonder zonder Christus niet begrepen of geloofd worden. Hij is “Medewerker en gelijke Schepper van alle dingen met de Vader”. Hij is zoals God Schepper en Heer over alles. Het Schepperzijn van God wordt belichaamd in de incarnatie (vleeswording) van Christus: het Woord, de Schepper aller creaturen is vlees geworden. Daarenboven wordt de Schepper menselijk, tijdelijk en aan het vergaan onderworpen. God, de Schepper van al het geschapene, hangt aan het kruis. Ook de derde Persoon in de triniteit is scheppend. De Heilige Geest is ook actief als geestelijke Schepper.

Het Schepperzijn van God vormt volgens Luther het maatgevende onderscheidingskenmerk tot andere religies. Gods attributen kunnen aan Christus als Zoon van God worden toegeschreven. De Islam en het Jodendom blijven hieraan vreemd, want daar is het ketterij, dat de enige persoon Christus schepper en schepsel zou zijn. Gods Schepper zijn en Zijn creatieve potentie zijn met niemand en niets te vergelijken.

De gehele wereld erkent het Schepperzijn van God niet. Dat er sowieso een relatie tussen Schepper en schepsel bestaat, vindt in de regel geen geloof. Als Schepper heeft God een welgevallen aan Zijn geschapene. Maar wij zelf zullen hem voor het eerst op de jongste dag zien met een afgedekt aangezicht. Degene Die uit het niets schept, kan niet alleen scheppen, maar ook vernietigen; Hij, Die uit niets alles maakt, kan wederom alles tot niets maken.

(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 624-626)