Voor de regeling van alle aangelegenheden betreffende het rijk, justitie en militairen, was de Rijksdag het belangrijkste forum. Hier brachten de rijksvorsten hun regeringsaanspraak tot gelding, de keizer bood de mogelijkheid, de rijksstanden aan de lasten van de heerschappij te laten deelnemen. De rijksdagen in de tijd van de Reformatie traden in onregelmatige afstanden in verschillende rijkssteden tezamen. Persoonlijke deelname van de vorsten was de regel, maar de vertegenwoordiging door juridische gevormde raden kwam ook vaak voor. Een reglement was er in de tijd van Luther niet, maatgevend was de afkomst, waardoor men van geval tot geval de zaak opnieuw bekeek.
De rijksdagsverhandelingen dienden om het evenwicht van de belangen tussen keizer en vorsten te behouden, als tussen de rijksstanden onder elkaar. De bijzondere positie van de keurvorsten bleef in de vorm van een eigen stuurgroep, de keurvorstenraad, behouden. Waren er in de tijd van Luther slechts zes partijen die deelnamen, omvatte de heterogene vorstenraad naast geestelijke en wereldlijke vorsten ook prelaten, graven en heren, tezamen ongeveer honderd rijksstanden. Een derde rijksdagcurie vormde de stadsraad, die onder de curie was vastgelegd. Maatgevend was de vereniging tussen keurvorsten en de vorstenraad. Het politieke gewicht van de stadsraad was geringer. De keizer kon een rijksdag uitschrijven of uitroepen en de standen voorschrijven. Van de verhandelingen van de curie of innerkerklijke of interkerkelijke commissies was de keizer uitgesloten.
Het Edict van Worms, waar Karel de Vijfde de rijksakte over Luther afkondigde, bepaalde de verdere onderhandelingen. De rijksstanden wilden na 1521, begunstigd door de afwezigheid van de keizer, het edict uitvoeren met andere middelen, zonder het edict buiten kracht te zetten. Door het edict van Speyer trad de situatie in dat een rijksdag in een openlijk geschil met betrekking tot de godsdienst eindigde. Hoewel er altijd verschillen bleven tussen de protestanten en de katholieken, kwam er wel godsdienstvrijheid voor zowel de katholieken als de protestanten.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 596-597)