Het idee van Luther om tot zijn vermaak op reis te gaan, was niet vanzelfsprekend in de zestiende eeuw. De transportmiddelen waren primitief, de infrastructuur te water als op het land was onderontwikkeld. De doorsnee snelheid betrof te paard of in een wagen niet meer dan zes kilometer per uur. In het geval van Luther komt daar nog bij, dat naar het edict van Worms zijn bewegingsvrijheid tot 1539 tot Kursachsen was beperkt. Hoewel gebieden daarna ook overgingen op de Reformatie, bleef de bewegingsvrijheid van Luther beperkt tot Midden-Duitsland.
Ondanks de beperkingen bleef de mobiliteit van de gemeenschap aan het begin van de zestiende eeuw indrukwekkend. Dat betrof zowel het plaatselijk verkeer, wanneer sommige boeren hun producten op de lokale markten brachten, alsook het afstandsverkeer. Voor het handelsverkeer konden verschillende producten gebruikt worden.
Ook studenten gingen op zoek naar opleidingsplekken. Vorsten gingen ook op reis, terwijl zij nog geen vaste residentie hadden. Luther heeft ook als scholier veel gereisd om zijn opleidingen te kunnen volgen, eerst in Magdeburg en daarna in Eisenach. Daarbij kwam de studie in Erfurt. Bekend is daarbij een wandeling van Luther in Juli naar Mansfeld waar hij op de terugweg in het onweer bij Stotternheim raakte met het gevolg dat Luther monnik werd.
De verste reis ondernam Luther als jonge monnik naar Rome. Nieuwe onderzoeken hebben laten zien dat slechts hypothetisch bekend is wanneer en waarom Luther deze reis maakte. Bekend is wel dat Luther niet onder de indruk was van het landschap van de Alpen en de gebouwen in Italië.
Door zijn colleges aan de universiteit in Wittenberg, was Luther aan die plaats gebonden. Als districtsvicaris van de observanten van de Augustijnercongregatie moest hij ook het klooster bezoeken en hiervoor reisde hij in mei en juni.
Met het begin van de Reformatie in 1517 begon ook het reizen van Luther te veranderen. Tijdens de disputatie van Heidelberg in 1518 stelde Luther zijn beroemde disputatie voor, waarin zijn nieuwe theologie ontvouwd werd. De reis van Wittenberg naar Heidelberg duurde met onderbrekingen twaalf dagen en voerde langs Erfurt en Würzburg. In de herfst van 1518 moest Luther wederom naar het zuiden van Duitsland, omdat hij verhoord werd door kardinaal Cajetanus. Ook moest Luther naar Altenburg om daar met de pauselijke kamerheren te praten.
Het jaar 1521 werd gevormd door Luthers optreden in Worms, waarna hij verbleef op de Wartburg. De reizen van Luther waren daarna steeds gericht op dienstbetoon. In april en mei 1522 is hij in Zwickau en reist hij terug via Torgau. Deze stad werd voor de broeders en navolgers van Friedrich III, Keurvorst Johan en Johan Friedrich tot een geliefd verblijfsoord. Luther vertrok in de tweede helft van oktober 1522 naar Weimar en Erfurt.
In augustus 1524 bezocht Luther Orlamünde, Weimar en Jena, waar hij de confrontatie aanging met Andreas Bodenstein von Karlstadt. Daar ontdekte Luther verschrikt dat zijn vermaningen tot dovemansoren waren gericht. In 1526 en in 1527 verliet Luther Wittenberg kortstondig. Pas in september 1529 gaat Luther naar Marburg, om daar tijdens een godsdienstgesprek met elkaar te praten over het Avondmaal.
In 1530 verbleef Luther op de Coburg, een reis die van 3 april tot 13 oktober duurde. De volgende grote reis maakte Luther van 31 januari tot 14 maart 1537 naar Schmalkalden. Daar dacht Luther te moeten sterven aan nierstenen. In 1539 bezocht hij de invoering van de Reformatie in Leipzig. In januari 1540 hield Luther zich voor twee weken op de Eisenach. In januari 1542 ordineerde hij Nikolaus von Amsdorf als bisschop. In 1544 wijdde hij de slotkapel in Torgau in. Op 25 april 1545 maakte Luther een lange reis naar Zeitz en Merseburg. Eind december van dat jaar werd hij door de graaf van Mansfeld naar Eisleben geroepen om de strijdigheden op te lossen. Op 26 december moest hij de stad wederom verlaten, om nu op 23 januari 1546 weer naar Eisleben op te breken. Daar stierf Luther op 18 februari 1546.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 597-599)