Met de reformatorisch ontdekking wordt een begrip bedoeld, waarbij de ontwikkeling van Luther wordt beschreven van middeleeuws theoloog tot reformator. Dit probleem hoort bij een van de belangrijkste vragen voor de duiding van Luther. Daarbij gaat het hoofdzakelijk om de inhoud en het tijdstip van deze reformatorische ontdekking. Deze ontdekking heeft Luther opgeschreven in 1545. Luther had geleerd om de gerechtigheid van God zo te verstaan dat zij niet de beoordeling, beloning en de bestraffing van de mensen door God betekende, maar de van God geschonken gerechtigheid aan de mens.
Daarbij komt de vraag naar boven in het Lutheronderzoek hoe de inhoud van de reformatorische ontdekking anders als met begrippen van “iustitia activa” en “passiva” bij de jonge Luther geïdentificeerd kunnen worden. Men kan specifiek naar een nieuw verstaan van het Bijbelvers Rom. 1 : 17 zoeken of naar een geconstrueerde rechtvaardigingsleer of naar een nauw verband tussen Christus en de in Rom. 1 : 17 genoemde rechtvaardigheid van God.
Luther stelt telkens dat hij zijn ontdekking deed in een torenkamer. Duidelijk is dat Luther in een laatmiddeleeuwse omgeving ging werken en zich daar ontwikkelde. In 1520 had hij een programma ontwikkeld, dat zowel in de sacramentsleer alsook in de kerkleer niet meer middeleeuws was, maar zich ontworsteld had uit het middeleeuwse kader en dat zijn grond in een paulinische rechtvaardigingsleer had. De ontwikkeling naar deze nieuwe theologie kan men wel als beste beschrijven aan de hand van de sola’s van de Reformatie, wat gevormd wordt door in elkaar te vatten wat bij elkaar hoort.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 589-591)