Home / Lutherencyclopedie / Priesterschap

Priesterschap

In de middeleeuwen was de priester sterk onderscheiden van de leken. Door de priesterwijding ontstond een stand die niet verloren kon gaan en waardoor men de sacramenten kon bedienen en die bepaalde ook dat mensen tot een rechtssysteem behoorden. Er was dus sprake van een veruiterlijkt priesterschap. Door mystieke schrijvers zoals Johannes Tauler werd dit priesterschap ook betrokken op de innerlijke mens.

Bij zulke ontwikkelingen knoopte Maarten Luther aan toen hij in zijn adelschrift stelde dat “alles wat door de doop is gekropen er zich op mag beroemen tot priester, bisschop en paus gewijd te zijn”. Dit was consequentie van de rechtvaardigingsleer van Luther, waardoor alle mensen op geestelijk gebied voor elkaar gelijk waren.

Het algemene priesterschap voor alle gelovigen leidde er toe dat er een kerk ontstond die sterk gevormd was door het gemeenteprincipe. Wel was het duidelijk dat de verkondiging van het Woord moest plaatsvinden op een ordelijke manier en dat niet iedereen voorganger kon zijn. Het algemene priesterschap is een belangrijk principe voor het democratisch principe binnen de kerk.

(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 49)