In het piëtisme, de religieuze vernieuwingsbeweging uit de late zeventiende en achttiende eeuw, voltrok zich een accentverlegging van de reinheid van de leer naar de geleefde vroomheid. De reformatie van de leer moest plaatsvinden door de reformatie van het leven. Belangrijk voor het piëtisme is de mystiek beïnvloede Luther.
Initiatiefnemer voor belangrijke impulsen voor het piëtisme en de Lutherreceptie kwamen er door Johannes Arndts (1555-1621). Ook Jakob Spener (1635-1705) ging op dit piëtisme in en knoopte daarbij aan op het geloofsbegrip van Luther dat hij ontvouwt in zijn commentaar op de Romeinenbrief.
Ook de gedachte van de ware Kerk in de kerk nam Spener over van Luther. Wel kreeg hij het verwijt dat hij onder andere op het gebied van de heiliging, de wedergeboorte, de christelijke volkomenheid en chiliastisch denken zich wegbewoog van Luther. In de voorgrond van de interesse van Spener stond het pastorale aspect van de theologie van Luther.
Het piëtisme wilde verval van het geloof voorkomen. Door boete en omkeer moesten de mensen naar een volkomen levenswandel geleid worden. In het piëtisme ging men de boetvaardigheid als voorwaarde zien voor het rechtvaardigende geloof. De gedachte van de rechtvaardiging alleen uit genade trad wat meer op de achtergrond.
Graaf Nikolaus Ludwig von Zinzendorf richt zich echter weer op de rechtvaardigingsleer van Luther en leert het “simul iustus et peccator”. Voor Von Zinzendorf is het belangrijk dat de heiligheid of rechtvaardigheid beleefd wordt en dat het zondaar-zijn geloofd wordt.
Belangrijk is dus dat in het piëtisme de nadruk werd gelegd op het geloofde geloof, wat het geschenkkarakter van het geloof afzwakte. Ook legde men meer nadruk op allerlei ethische voorschriften van hoe het geloof geleefd moest worden.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 439-440)