Passiviteit is voor Luthers theologie een centrale categorie. Het komt onder meer voor bij de christologie, bij de antropologie en bij de Godsleer.
Daarbij is passiviteit stellig te onderscheiden van receptiviteit, waarbij receptiviteit ‘een minimale activiteit en capaciteit van de mens als creatuur’ betekent. Passiviteit kan zoiets betekenen als ‘lijden’, waarbij het niet alleen gaat om pijnvol lijden, maar ook om heilzaam of vredig lijden, dat onder meer tot uitdrukking komt in christelijke metaforen zoals gave en geschenk. Ook uitdrukkingen die betrekking hebben op het zondaar-zijn van de mens hebben een passieve klank.
De achtergrond van het gebruik van het begrip passiviteit door Luther ligt in de Duitse mystiek. Het leven in de wereld wordt daar beschreven als droevig onder de zonde, het leven als christen wordt daar beschreven als droevig in zonde in de beproeving en de verhouding tot God wordt als lijden van God gezien.
In onderscheid tot de mystici stelt Luther dat de mens passief gerechtvaardigd wordt. Dat betekent dat er bij de geen mens capaciteit of potentie aanwezig is die geldend gemaakt kan worden. Noch de eigen daden, noch het lijden, noch het laten van ondeugd of het laten van alle begeerten is voorwaarde of vorm van een manier waarop men gerechtigheid kan krijgen. De rechtvaardigmaking is alleen het werk van God, waarbij al het menselijk handelen wordt uitgesloten. De middelen voor het ontvangen van dit heil zijn het horen van het Woord van God en het ontvangen van de Sacramenten.
Luther stelt dat God niet buiten het lijden en het kruis gevonden wordt. Daarom wordt door de christen het kruis goed genoemd en de werken slecht, omdat door het kruis de werken verstoord worden en Adam gekruisigd wordt, die eerst door de werken opgebouwd werd, zo stelt Luther.
De christen is alleen een passief mens, niet actief, zo stelt Luther. Wanneer je niet duldt, dat jou gegeven wordt, ben je geen christen. De passiviteit van een christen is voor Luther nauw verbonden met Luthers begrip van het geweten. Toch is christelijke passiviteit niet een verlangen naar lijden en een passieve en begeerteloze houding naar de werkelijkheid. Het is veel meer een aangevochten levenshouding.
De zondaar is voor Luther een dood mens. Deze mens is levenloos en heeft geen goddelijke kern. Voor de leer over de mens betekent dit dat de mens niet actief kan zijn in de verzoening. Het onderscheid met de filosofie is dat in de filosofie de mens een rationeel wezen is en in de theologie een zoutpilaar. De mens hoort niet en ziet niet, en heeft niet meer verstand dan een dood iemand.
Dit betekent niet dat de christen gedurende zijn hele leven passief kan blijven. De christen wordt opgeroepen tot boete en ook tot het houden van de zondag en de gang naar de eredienst.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 535-537)