Van Openbaring spreekt Luther zowel op een theologische manier als op een niet-theologische manier. Luther bedoelt met openbaring een proces, in wat tot nu onbekend en ontoegankelijk zich bekendmaakt en daardoor duidelijk erkend kan worden. Theologisch gezien betrekt Luther het openbaringsbegrip op de geschiedenis, in welke God in Zijn Zoon door de Heilige Geest de erkentenis van Zijn werk en Zijn wil bekend maakt. Zo een erkentenis kan het verstand zelf niet bereiken. Het verstand weet dat er een God is, maar niet wie die God is. De Heilige Geest moet dat openbaren.
De openbaring van het Goddelijk wezen, Zijn wil en werk geschiedt in het scheppingshandelen, in de verlossing door het werk van de Zoon, in de vergeving van de zonden en de voleinding van de mens tot het eeuwige leven. Deze inhoud van de Goddelijke openbaring is ook te vinden in de Apostolische Geloofsbelijdenis. In zijn werk heeft God de diepste afgrond van Zijn vaderlijk hart en onuitsprekelijke liefde bekendgemaakt. De openbaring van de liefde van God is voor Luther de grond van de geloofszekerheid. De wil van God blijft echter ook in de openbaring niet te onderzoeken. De christen moet zich veel meer concentreren op de openbare God, Die wil dat alle mensen zalig worden. Deze wil heeft God in de openbaring van Jezus Christus bekend gemaakt.
Beslissend voor het openbaar worden van God in de Zoon zijn niet alleen het kruis en de opstanding, maar ook de verschijning van de Opgestane en de uitzending van de discipelen.
Wat Luther in de uitleg van de Emmaüsgeschiedenis toont, is dat de opgestane Christus zelf Zijn opstanding aan de discipelen geopenbaard heeft en hen daartoe geholpen heeft dat zij achter de lichamelijke zichtbare openbaring niet meer nodig hebben. De prediking van het Woord van God in Wet en Evangelie en de aanbieding van de Sacramenten is de manier waarop de Heilige Geest de belijdenis van de openbaring van God in Christus meedeelt en het geloof werkt. Luther kan ook spreken van de openbaring van de Wet en de openbaring van het Evangelie, dat van het boze bevrijdt. De eschatologische hoop tenslotte, die zich met de openbaring van de belofte verbindt, zorgt ervoor dat op de jongste dag het geloof zal ophouden en God zelf openbaar zal worden.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 519-520)