Kenmerkend voor Luthers uitspraken over Maria zijn zijn preken over de Lofzang van Maria en zijn vertaling en uitleg van dit Magnificat. Luther keert zich tegen een Mariavroomheid, die in de moeder van Jezus een nieuwe Eva vereert. Van een aandeel van Maria aan het verlossingswerk van haar Zoon kan geen sprake zijn. Wie Maria als koningin van de hemel vereert, neemt God de eer af die Hem alleen toekomt. Voor Luther is het belangrijke dat Maria arm en gering was om zo eenvoudige christenen moed te geven.
Niets is voor Maria meer welkom, schrijft Luther, dan dat men door haar tot God komt, op Gods reddend ingrijpen ook in het eigen leven hoopt en Hem vertrouwt. Net zoals God neergezien heeft op de arme, geringe Maria, zo ziet Hij ook op christenen neer en helpt hen. Luther kan daarom Maria ook de hooggeprezen, tere, fijne, heilige moeder van God en de hooggeloofde, heilige jonkvrouw noemen.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 474)