Home / Lutherencyclopedie / Lichaam

Lichaam

De mens is door God geschapen met een lichaam en een ziel, aldus Luther. Het lichaam ziet Luther ook wel als het vlees, terwijl de geest bestaat uit de ratio, het verstand, het hart, de wil, de moed en het geweten. Maar ook behoren de affecties zoals liefde, hoop en vrede, haat, vrees en pijn tot de geest.
Door Gods schepping zijn lichaam en geest aan elkaar verbonden op een zeer nauwe manier, die alleen te scheiden is door de dood. Volgens Luther is het niet zo dat de ziel al bestond voordat het lichaam er was. Hij stelt dat de individuele ziel ontstaat samen met de verwekking van het lichaam. De mens is zo één wezen voor Luther en de erfzonde heeft de menselijke natuur zowel besmet in het lichaam als in de ziel. De mens zondigt volgens Luther levenslang, ook na de rechtvaardiging. De mens leeft dus op aarde vleselijk en niet geestelijk.

Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen twee betekenissen van vleselijk en geestelijk. Vleselijk kan bij Luther gaan over de mens als schepsel, maar ook over de mens in zijn zondige natuur. Met de geest kan Luther de ziel bedoelen en anderzijds kan Luther ook het leven van de gerechtvaardigden bedoelen, die leven door de geest.

Wanneer de satan macht voert over de mensen is de ziel met zijn affecten een oproerige, hoogmoedige, zelfzuchtige, zelfverzekerde, bittere, angstige en treurige geest. Wanneer de Heilige Geest macht voert over de ziel wordt de ziel een deemoedige, berouwvolle, zachtmoedige, vrijmoedige, onverschrokken en vrolijke geest, die bereid is tot God- en naastenliefde.

Luther stelt dat de geest in onmiddellijke verbinding staat met het lichaam. Dit is belangrijk voor de theologie van Luther, want Luther geeft in zijn christologie aan dat Christus dus mens werd met een lichaam en een geest. Christus kan dus alleen in de nauwe verbinding van lichaam en ziel de rechtvaardiging, de heiliging en de zaligheid schenken.

Dat betekent dus ook dat er voor Luther een nauwe verbinding tussen de uiterlijke genademiddelen en het werken van de Heilige Geest is. Het lezen van de Heilige Schrift, de preek en de Sacramenten zijn middelen waardoor de Heilige Geest wil werken. Bij de Doop en het Avondmaal betekent dit dat niet alleen de ziel gesticht wordt door deze Sacramenten, maar ook het lichaam door water, brood en wijn.

Het lichaam wordt voor de gerechtvaardigde mens een plek en een middel voor de levensheiliging. Met dat lichaam kan de mens God en zijn medemens vrij, vrolijk en om niets dienen. De liefdesdienst is bij Luther lijfdienst. Voor Luther is het belangrijk om de Schepper te danken voor het lichaam. Luther zegt ook dat een gebraden haan die goed smaakt, lichaam en ziel samenbrengen en het lichaam sterken (WA 36, 188). Dit zegt Luther ook over een goede dronk (WA 24, 564).

Tegenover de ascetische idealen en de hoogschatting van het celibataire leven komt Luther tot herwaardering van een kuis geleefde seksualiteit, die in het huwelijk man en vrouw samenbrengt en zo ziel en lichaam tot eenheid brengt. Als lichamelijk uiterlijk mens van vlees en bloed dient de christen door zijn goede werken in zijn privéleven en in zijn sociaal ethische leven in de wereld of in zijn beroep. De rechtvaardigingsvrijheid van de innerlijke mens draagt zich over op het lichamelijke werken van de uiterlijke mens, die bevrijdt is van de voorzorg om zijn eigen heil en zo zijn medemens kan dienen in wat nodig en nuttig is.

Luther stelt ook dat op de jongste dag lichaam en ziel weer verenigd zullen worden. Door de dood worden lichaam en ziel wel gescheiden, maar bij de opstanding zullen lichaam en ziel weer verenigd worden. De ziel bevindt zich tussen de dood en de jongste dag in een soort slaaptoestand zonder bewustzijn en daarmee in een zaligheidsvreugde. Opstanding betekent voor Luther opstanding van lichaam en ziel.

Toch maakt Luther ook duidelijke onderscheidingen tussen ziel en lichaam. De rechtvaardigende genade bijvoorbeeld ontvangt de mens alleen in zijn geweten en niet als lijfelijk mens. Terwijl het lichaam nog op aarde verblijft, geldt van de ziel van de gelovige dat die is opgenomen tot de hemelse zaligheid. Geloofsvrijheid van een christen is dus ook allereerst een geestelijke vrijheid, dan dat het een lichamelijke vrijheid is van verplichtingen en lasten.

Ook maakt Luther onderscheid tussen het geestelijk rijk van Christus, dat zonder geweld over de zielen regeert en het wereldlijk rijk dat heerst met dwang over lijf en goed. Ook zijn er onderscheidingen aan te treffen tussen een innerlijke gerechtigheid van de ziel voor God en de lichamelijke uiterlijke gerechtigheid en eer in de wereldlijke rechtssfeer, tussen de gelovige persoon voor God en de wereldlijke persoon voor de wereld. In de kerk maakt Luther ook onderscheid tussen een geestelijke, innerlijke christenheid en een lichamelijke uiterlijke kerkgemeenschap. In deze wereld vol van zonde, ziekte en dood is het nodig om scheiding te maken tussen geestelijk en lichamelijk, aldus Luther.

Toch blijkt duidelijk uit het werk van Luther dat hij geen dualisme leert en dat hij geen scheiding maakt tussen lichaam en ziel. Lichaam en ziel ervaren beiden hun beslissende bestemming door waar de mens op vertrouwt. Vertrouwt de mens op zijn eigen bekwaamheden, de wereldlijke machtsmiddelen en aardse zekerheden, of vertrouwt de mens op Gods reddend en dragend handelen?

(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 378-381)