Een klooster is een afgegrensde woongemeenschap, waarin vaak een woonverblijf en een kerk te vinden is. Het is een gemeenschap die geleid wordt door een abt of een prior.
Een klooster was een plaats van voorbede, onderwijs in de Schrift en de armenzorg. Een klooster was daarnaast een economische instelling met aanzienlijke financiële middelen. Kloosters waren daarnaast plekken voor gebed en pastoraat. Kloosters in de tijd van Luther waren belangrijke instanties, die zichzelf hielden aan strenge regels.
Luther was van 1505 tot 1525 lid van de orde van de Augustijnen. Eerst was hij dit in Erfurt, vanaf 1511 was hij lid van het klooster te Wittenberg. Tot aan 1520 praktiseerde Luther het getijdengebed. Ook na het afleggen van de monnikengelofte en zijn huwelijk met Katherina van Bora woonde Luther in het Augustijnenklooster in Wittenberg, dat de Saksische keurvorst aan hem schonk.
In protestantse gebieden verdwenen nagenoeg de kloosters na de Reformatie. In katholieke gebieden bleven de kloosters echter bestaan en was het een geaccepteerde levensvorm voor zowel mannen als vrouwen.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 360-361)