Luther heeft in een aantal geschriften iets geschreven over Joden. Het eerste geschrift waarin hij dat doet heet: Daß Jesus Christ ein geborener Jude sei (1523). Andere geschriften waarin Luther schrijft over de Joden zijn: Wider die Sabbater (1538), Eine Sendbrief Rabbi Samuelis (1538), Von den Juden und ihren Lügen (1543), Von den letzten Worten Davids (1543), Vom Schem Hamphoras und vom Geslecht Christi (1543) en Eine Vermahnung wider die Juden (1546). Het publiek voor deze geschriften zijn meestal christenen en niet de Joden zelf. Zij worden door Luther theologisch beleerd en vermaand.
Deze Jodengeschriften zijn belangrijk, maar Luther heeft veel meer geschreven over de Joden. Theologisch heeft Luther altijd het Jodendom afgewezen. Want zij loochenen en lasteren de Messias Jezus Christus, terwijl Hij voor Luther het centrum en het doel is van de geschriften van de beide Testamenten. Luther zag in het Jodendom een religie van de menselijke werkgerechtigheid en zelfrechtvaardiging, iets wat hij afwees. De toon en de manier waarmee Luther met de Joden omgaat verschilt wel per periode. In 1523 is hij nog mild, in de periode van 1538-1543 is hij veel feller.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 323-327)