Het begrip humor kan veel verschillende betekenissen hebben. In de Reformatietijd is vooral te denken aan de satire. Geliefd doel van spot waren de vindingrijke scholastieke theologen en de onopgeleide monniken met hun gezang en hun gebeden. Beiden waren voor de humanisten prototypen van een theologie die zich in uiterlijkheden en onnuttige speculaties verloor en weinig bijdroegen aan de vernieuwing en vorming van een vredevolle, heilvolle en troostelijke wereld. Een beroemd voorbeeld van satire uit de tijd van Luther is de Lof der Zotheid van Erasmus.
Veel humor uit die tijd was er op gericht om tekortkomingen bij zichzelf of bij anderen te ontmaskeren. Ook Luthers humor was daarop gericht. Zijn humor werd steeds comprislozer. Des te meer dat hij het geweten van de gelovigen betrokken zag in dit proces, des te scherper en comprislozer werd zijn humor. Luther stond er voor om met gelovige zekerheid en met soevereiniteit de duivel te bejegenen, zo wordt zijn stijl soms oneerbiedig en bijtend spottend wanneer hij onbeleerbaarheid, gedachteloosheid en pastorale nalatigheid tegenkwam. Zo is zijn geschrift tegen Erasmus van Rotterdam zeer scherp te noemen, en is hij zeer spottend tegen een Roomse bisschop. Joden, Turken en in uiterlijkheden blijvende monniken en geestelijken zijn doel van zijn aanvallen.
Als voorsmaak op de hemel zijn blijmoedigheid en vreugde voor Luther tekenen van de werken van de Goddelijke belofte in deze wereld. Zij maken het mogelijk om zonde, dood en duivel uit te lachen en te bespotten. Voor Luther is de heilsdaad van Jezus Christus vrolijke wissel en strijd.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 303-304)