De preek heeft voor een Luther een heilsbemiddelende betekenis. Naast de geschriften was een preek het middel bij uitstek waarmee de reformatorische leer zich verbreidde. Voor Luther stond de preek in het centrum van de kerkelijke praktijk. Het gepredikte Woord van God bestond niet in abstracte belering en vermaning, maar representeerde een op het geweten doelend woord. De preek voltrekt de heilsgeschiedenis. Het gepredikte Woord van God geldt als een aanspreken van God Zelf. Dit aanspreken was voor Luther van grote betekenis. Het in de preek Zich vernieuwende mondelinge Woord wil de mens stilzetten, lokken en trekken tot het geloof. Daarbij maakte Luther onderscheid tussen explicatio (uitleg) en applicatio (toepassing). Luther wilde dat de hoorders in de geschiedenis van de Bijbel hun eigen geschiedenis gingen herkennen en het spreken van de Schrift zich eigen gingen maken.
Vanaf 1511 is Luther begonnen met preken, eerst in het klooster en daarna in de stadskerk van Wittenberg. Luther heeft onder andere gepreekt op zijn reizen en in de slotkerk van Wittenberg. In het centrum stond voor Luther de dienst aan de gemeente van Wittenberg, die hij zijn hele leven diende. Luther preekte in Wittenberg gemiddeld drie tot vier keer per week.
Van Luther zijn meer dan 2000 preken overgeleverd. Belangrijk waren zijn postillepreken. Deze preken waren een hulpmiddel voor ongeschoolde en ongeoefende predikers, als lezing voor de huisgemeenten. Daarnaast preekte Luther zogenaamde rijpredikaties waarin hij Bijbelboeken doorging. Daarnaast hield Luther nog catechismuspreken en ging hij in sommige preken in op actuele politieke, kerkelijke en theologische vragen.
Voor Luther was het hebben van een inleiding en een conclusie van een preek heel belangrijk. Ook had Luther een centrale preekgedachte, daarbij maakte Luther veel gebruik van de metaforische en allegorische preekmethode.
Emanuel Hirsch stelde dat de preekwijze van Luther gekarakteriseerd kan worden op vier verschillende manieren. Allereerst noemde Luther de preken van Luther Bijbels, waarbij Luther steeds gebruikmaakte van het principe dat de Bijbel zichzelf uitlegt. Daarnaast stelde de preek van Luther Christus centraal. Antithetisch waren de preken van Luther doordat hij polemiseerde met zijn tegenstanders en duidelijk maakte dat er een strijd was tussen God en de duivel. Concreet doordat de heilsgeschiedenis van God betrokken werd op de hoorders. Luther bracht daarbij voortdurend het ervaringsaspect, zijn psychologisch realisme en het aspect van het “mijn” van het geloof ter sprake.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 558-559)