De gehele theologie van Luther is te zien als veelvormige uitleg van de Heilige Schrift. Luther is zo te zien als een Bijbelse theoloog. Daarbij moest Luther weinig hebben van de scholastieke theologie, die volgens hem de Bijbel niet las. Luther is een nieuwe richting ingeslagen door telkens zich te concentreren op de geschriften van de Bijbel.
Luther zag de Bijbel als zijn “thuis”. Luther las de Bijbel ieder jaar helemaal door en had een enorme Bijbelkennis. De door Luther ontwikkelde en gepraktiseerde hermeneutiek zorgde voor een structuur in de Bijbel. Voor Luther was de grondregel dat de Bijbel zichzelf uitlegde. Dat was eigenlijk het principe en de structuur van Luthers theologisch denken. Voor Luther was het daarom de opdracht van de theologie om de zelfuitlegging van de Schrift zoveel mogelijk ruimte te geven. Daarmee wordt ook voorkomen dat de eigen geest gaat heersen over de Bijbel, aldus Luther. Luther bestreed het Roomse begrip dat er ook een traditie was naast de Bijbel, Luther vond alle geloofsartikelen staan in de Bijbel. Alles wat in de Bijbel staat moet daarom ook geloofd worden, aldus Luther.
Voor Luther is de Bijbel een geheel. In de Bijbel gaat het om Christus. Voor Luther staat het vast dat de Schrift op Christus alleen gericht is. Dit is ook zijn criterium voor de omgang met de Schrift, het gaat erom of de tekst Christus drijft of niet. Voor Luther is het van wezenlijk belang om de Schrift als een geheel te zien en niet op slechts enkele woorden focussen, zonder daarbij op de christologische totaalrichting te letten.
Theologie als Schriftuitleg betekende voor Luther niets anders dan de mensen over alle moeilijkheden heen in de Schrift in te leiden. Voor Luther is het belangrijk dat een uitlegger midden in de Bijbel als het ware gaat zitten. Zulk leven in de Schrift voltrok zich door de redewijze van de Schrift. Luther was ervan overtuigd dat men zo moest gaan leren spreken zoals de Schrift sprak. Als we Christus napraten, zo stelde Luther, zoals Hij ons voorpraat, worden we tot mensen, die niet alleen van het spreken van God weten, maar ook kunnen spreken als God.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 88-90)