Home / Lutherencyclopedie / Hart

Hart

Het hart van de mens was voor de Reformatie de instantie van de beweging van het lichaam en daarmee ook de instantie van het menselijk streven in de hoop dat angst en vreugde rechtstreeks voelbaar worden. Het hart is de plaats van emoties en daarmee religieus van centrale relevantie, zo stelde Augustinus.

Luther verbindt deze theologie van het hart aan de Psalmen, door welke zijn theologie in het diepst gevormd is. Met het woord “hart” omschrijft Luther de menselijke zelf- en Godservaring. Bij Luther is het hart niet zozeer het fysieke hart, maar de menselijke wil. Het hart doelt op de mens als een emotioneel wezen. Voor Luther is het hart de plaats van het geloof. Luther gaat ervan uit dat ieder hart op God gericht is, maar dat men niet op de goede manier afgestemd is op God. Ieder mens is op zoek naar iets waarop men zich kan verlaten en waarin men houvast vindt. Zo heeft ieder mens een onrustig verlangen naar God, wat men echter bevredigt in de geschapen werkelijkheid. Het hart van de mens is zo een excentriek wezen, buiten zichzelf gegrond op zoektocht naar de grond van zichzelf.

Met het begrip hart wordt zodoende een blikrichting bedoeld van de mens richting het goede. Het hart is ook de plek van de angst en de ontsteltenis, die opgeroepen wordt door de ervaring van de Wet en de toorn van God. Deze angst en ontsteltenis kan alleen opgelost worden door het geloof waardoor het hart vrolijk en zeker wordt. De mens heeft de blikrichting van zijn hart niet zelf in de hand, maar het is altijd op een of andere manier ergens op gericht. Door de verkondiging van het Evangelie wordt de wil veranderd richting het goede, zonder dat de mens daartoe zelf in staat is.

(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 293-294)