Het gezangenboek is een wezenlijk element van de protestantse vroomheid en cultuur. Tijdens de Reformatie krijgen de gezangenboeken een grotere betekenis. Liederen worden gebruikt om de evangelische leer bij de gewone man te brengen.
Met de Reformatie worden gezangboeken een belangrijk middel om geestelijke liederen bekend te maken. Zo verscheen in Wittenberg in 1524 een gezangenboek onder de titel Geystliche Gensagk Buchleyn, een liederenverzameling van Luther en de cantor van Torgau Johann Walter. Een gemeentezangboek ontstond.
De evangelische gezangboeken kenmerken zich doordat ze in hun opbouw liturgische en dogmatische criteria volgen. De meeste gezangboeken hadden een kernbestand van liederen, verder bevatte de gezangboeken een grote bandbreedte. Gezangboeken geven goed het verloop van de protestantse vroomheid weer. Gezangboeken verschenen op meerdere drukplaatsen, omdat elke landsheer een eigen gezangboek wilde hebben. Gezangboeken werden regelmatig opnieuw uitgegeven en uitgebreid.
Het gezangenboek behoort tot een van de belangrijkste documenten van de evangelische gemeenten en families en is naast de Bijbel het belangrijkste boek in de huisbibliotheek. De inhoud van het gezangenboek werd verinnerlijkt, zowel in de kerk als in huis werd er uit gelezen. Het gezangenboek werd bij de Doop of bij de belijdenis gegeven. Zo is het gezangenboek een symbool van familiare en confessionele identiteit, dat men als teken van het geloof bij zich draagt en in belangrijke ogenblikken men steeds bij zich heeft.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 249-250)