Home / Lutherencyclopedie / Genade

Genade

Genade is een hoofdbegrip in de theologie van Luther en speelt een centrale rol in zijn rechtvaardigingsleer. De mens wordt alleen uit genade gerechtvaardigd en niet op basis van zijn werken. Luther sloot elk heilsinitiatief en elke heilscoöperatie van de mens uit op basis van zijn natuurlijke staat. Het ook in staat zijn om genade te ontvangen sloot Luther uit. Tegenover het genadebegrip van de scholastieke theologie ontwikkelt Luther een sterk relationeel genadebegrip.

Genade is voor Luther vooral de gunst van God. De genade is er de uitdrukking voor dat God niet de zonde toerekent aan de zondaar, maar hem in plaats daarvan als gerechtvaardigd aanneemt.

De inhoud van de genade wordt vaak beschouwd als de vergeving van zonden. Maar heeft ook iets in zich van een huwelijksmetafoor en een vader-kind-metafoor. Genade is de gunstige en barmhartige gezindheid van God. Het genadebegrip bevat ook eeuwig leven en zaligheid en de zekerheid van de gemeenschap met God.

Vooral in colleges over de Psalmen en in zijn Romeinenbrief ontwikkelt Luther het verstaan van het begrip genade. Genade als kwaliteit van de ziel te zien werd door Luther uitgesloten. Het is voor de mens onmogelijk om gerechtigheid te verlangen buiten Gods genade om.

Luthers opvatting over genade wordt veelvuldig gebruikt tegen de aflaatpraktijk. Volgens Luther heeft de kerk geen andere schat dan het hoogheilige Evangelie van de genade en heerlijkheid van God, zo stelt Luther in stelling 62. Luthers genadebegrip is nog in ontwikkeling en wordt de hoofdinhoud van het Evangelie als vrolijke boodschap: wie daarin gelooft ontvangt de genade en de Heilige Geest.

De precisering van Luthers genadebegrip geschiedt in samenhang met de ontwikkeling van Luthers Sacramentsbegrip. De genademededeling van de Sacramenten wordt nauw verbonden met de relatie van beloftewoord en geloof en kan men vinden in De captivitate Babylonica uit 1520 (WA 6, 497-575). Het contrast tussen Gods genade en menselijke vrijheid wordt uitgewerkt door Luther in De servo arbitrio (WA 18, 600-787).

Genade is bij Luther altijd een distinctie, die of een tegenstelling (bijv. genade – zonde) of een aanvulling is (bijv, genade – gave). Deze begrippenparen haalt Luther vooral uit de Romeinenbrief.  Luthers duiding van Romeinen 5 : 15-25 en van de relatie tussen genade en gave wordt de sleutel voor het begrijpen van Luthers verstaan van rechtvaardiging en heiliging. In zijn colleges identificeert Luther deze twee begrippen met elkaar.

Luther lijkt genade en gave met elkaar te identificeren. De relatie tussen genade en gave wordt ook de sleutel voor het verstaan van de verhouding van de zondaar als tegelijkertijd zondaar en gerechtvaardigd. Tegenover de zonde wordt de gave van God geplaatst, die de zondaar gerechtvaardigd maakt. Tegenover de gave staat de zonde die in een voortdurende strijd met elkaar zijn. Punt van discussie blijft in hoeverre Luther gave en genade met elkaar identificeert. De begrippen worden niet uit elkaar getrokken, de prioriteit lijkt bij de genade te leggen die er voor zorgt dat het geloof een gave kan worden.

(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 263-265)