Home / Lutherencyclopedie / Gehoorzaamheid

Gehoorzaamheid

Bij Luther zijn vrijheid en gehoorzaamheid twee keerzijden van een medaille. Beide zijn aan het geloof verbonden. Door het geloof verkrijgt de mens de vrijheid, waardoor de geboden van God geen eis worden, maar een levensoriëntering. Niet alleen de vrijheid, maar ook de gehoorzaamheid had betrekking op het geloof.

De gehoorzaamheid is voorbeeld voor de houding niet alleen tegenover de geboden, maar tegenover elke levenswerkelijkheid als zodanig. Voor Luther is het zo dat onze vrijheid alleen kan bestaan in gehoorzaamheid aan de wil van God. God neemt ons mee in Zijn voorzienigheid, zodat onze wil tot zijn bestemming komt in de wil van God.

De christelijke gehoorzaamheid is daarom ook geen kadavergehoorzaamheid, het is veeleer een gehoorzaamheid die zich niet laat begrenzen door binnenwereldlijke machten. Daardoor begrenst deze gehoorzaamheid niet de vrijheid van een christen, maar maakt die juist mogelijk. Alleen als we God als God erkennen en Hem in deze erkenning gehoorzaam zijn, ontstaat er handelingsruimte. Kritisch dient men te zijn op de zelfinschatting van de mens, aldus Luther. De menselijke vrijheid dient zich te onderwerpen aan God door in Hem te geloven.

Luther kent niet alleen de gehoorzaamheid aan God, maar ook de gehoorzaamheid aan ouders en de overheid. Dit is een gehoorzaamheid van het geloof en is onvoorwaardelijk, maar tenslotte onvoorwaardelijk naar God. Het gebod om de ouders te gehoorzamen is nauw verbonden aan het gehoorzamen van God.

In de scheppingsorde van God is het nodig om vrede te bewaren, het onrecht te weren en de zwakken te beschermen. Dit is de taak van de overheid, die daarmee zelf in de dienst van God staat. De overheid dient zich hiervan bewust te zijn en haar macht niet te ver door te voeren. De gehoorzaamheid aan ouders en de overheid geldt in zover dat zij niet in strijd is met het eerste gebod om God te gehoorzamen.

Evenals vrijheid wordt ook het verstand niet begrensd door de gehoorzaamheid aan God. Door het eerste gebod krijgt het gebruikmaken van het verstand een doel en richting mee. Daarmee is ook de politieke opdracht alsook de ethische bestemming van de mens in besloten. Tegenstand bieden aan de gehoorzaamheid van God kan, maar brengt schadelijke consequenties met zich mee voor het eigen geluk en het eigen leven.

(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 238-239)