De dood was in de tijd van Luther alomtegenwoordig. Men hield zich voortdurend bezig met de angst voor een vroegtijdige dood, met de aanvechting van de dood, de troost die er was tegen de doodsangst en het verwerken van de rouwervaringen.
In 1505 werd door Luther door onweer bij Stotternheim verrast, wat hem een angst voor een plotselinge dood bezorgde, zodat hij naar het klooster ging. Toen in Wittenberg in 1527 de pest uitbrak, vluchtten de meeste studenten en professoren. Luther en enige andere professoren bleven achter om zielzorg te verlenen. Luther beleefde de dood van twee van zijn kinderen, Elisabeth en Magdalena, wat bij hem een diepe rouw teweegbracht. Bij het sterven van zijn ouders was voor Luther troostvol dat hij wist dat ze in Christus ontslapen waren.
Omdat de dood zich voor iedereen als een werkelijkheid aandient, doortrekt dit thema het hele werk van Maarten Luther (bijv. Sermon von der Bereitung zum Sterben, WA 2, 680-697). Hoewel de theologie van Luther betrekking heeft op het leven, kan het de dood niet uitsluiten als thema. Luther heeft in zijn uitleg van het Nieuwe Testament zijn positie verduidelijkt. De mens is steeds door de tijdelijke of fysische dood bedreigd, maar heeft door het geloof in Christus die dood niet te vrezen. Angst komt wel door de eeuwige dood, dat de mens onder het oordeel van God ervaart, de mens heeft als zondaar de dood verdiend. Tegen deze angst helpt alleen het geloof aan Christus, die Zelf de dood ‘gedood’ heeft. Luther denkt vanuit de opstanding: Christus heeft de dood verslonden en de buik van de duivel opengereten. Omdat Christus uit de dood is opgestaan, zijn degenen die in Hem geloven, zeker van hun opstanding. Hoewel de tijdelijke dood blijft, heeft deze zijn macht verloren. Door de doop heeft de Christen deel aan Christus’ dood en opstanding en is zo vreemdeling op aarde. Christus sterft de tijdelijke dood, die de doorgang wordt tot het eeuwige leven. Luther gebruikt het beeld van een zaadkorrel om dit woorden te geven. God is de zaaier en werpt de mens als zaad in de aarde. Bij de opstanding is de gegroeide zaadkorrel schoner dan de zon. Dit doet Luther naar aanleiding van de gedachten van Paulus over de opstanding uit 1 Kor. 15 : 42. God wil de opstanding van de mens tot het eeuwige leven en vergeet de mens niet in de dood. Deze belofte belooft het Evangelie om de mens vaste hoop te schenken.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 696-697)