Home / Lutherencyclopedie / Disputatie

Disputatie

Op de middeleeuwse universiteit waren er naast colleges ook disputaties. Hier werden geschillen besproken, mogelijke antwoorden gewogen en beslissingen genomen. Belangrijk was de promotiedisputatie, waar een kandidaat liet zien dat hij een academische positie zelfstandig kon innemen. Van de Wittenbergse Universiteit waren de circulatiedisputaties bekend. Vooral in de periodes van 1516-1522 en vanaf 1533 tot aan de dood van Maarten Luther in 1546 werd er hevig gedisputeerd in Wittenberg.

Het patroon van een disputatie was als volgt: een week voor de disputatie werd de uitnodiging verzonden, waarna vervolgens in een disputatie de promovendus de stellingen moest verdedigen tegenover andere academici. De promovendus was de ‘defensor’, degenen die hem aanvielen waren de ‘respondentes’. Hoe precies een disputatie verliep is onbekend, vaak zijn alleen de stellingen waarover gedisputeerd werd bewaard gebleven. Vooral de disputaties in Heidelberg en Leipzig hebben voor een voortgang van de reformatie gezorgd.

De eerste disputatie die in Wittenberg plaatsvond, was die over de genade en de vrije wil in 1516. Hier werd voor het eerst de augustijns-paulinische genadeleer ontvouwd. De mens zondigde in de daad noodzakelijkerwijs, aldus deze leer. De mens was radicaal aangewezen op de genade van God, aldus deze disputatie.

De disputaties namen toe doordat de rooms-katholieke theoloog Johannes Eck de stellingen van Maarten Luther afwijst en met een tegenreactie komt. Luther antwoordt vervolgens met een disputatie waarin hij de scholastische theologie afwijst en opkomt voor de stellingen van Augustinus. De mens is onbekwaam om te beslissen tussen het goede en het kwade, aldus Luther.

In Wittenberg nam zo het aantal disputaties toe. Luther stelde dat naar aanleiding van zijn stellingen tegen de aflaat in 1517, men ook per brief kon disputeren met hem. Zo was de universiteit niet direct nodig voor een disputatie. Voor Luther ging het erom dat bij een disputatie de waarheid duidelijk werd.

Met de disputatie over de aflaat, wilde Luther een publieke en openbare discussie. Wanneer hij een disputatie op de universiteit wilde, zou hij zijn stellingen op de kapel gespijkerd hebben. Dit was nu echter niet het geval, het ging Luther om een geheel nieuw verstaan van de boete en dat moest iedereen weten.

Bij de Heidelbergse disputatie in 1518 moest Luther zijn theologie verdedigen. Hij doet dit middels 28 stellingen uit de theologie en 12 stellingen uit de filosofie. Uit deze stellingen wordt de strategie van Luther duidelijk. Hij contrasteert zichzelf met de traditionele theologie enerzijds. Luther stelt dat de theologie van de glorie (de traditionele theologie) tegenovergesteld is aan de theologie van Luther, de theologie van het kruis. De theologie van de glorie roemt in de mens en zijn mogelijkheden en is scholastisch. De theologie van het kruis aan de andere kant is een deemoedstheologie. De mens staat onder het kruis en kan alleen de zaligheid verwerven door het kruis. Tijdens de disputatie probeerde Luther ook mensen te werven voor zijn beweging. Dat deed hij door zijn filosofische stellingen, Luther pleit voor de filosofie van Plato. In het zuidwesten van Duitsland werden zo een groot aantal van aanhangers voor de reformatie gewonnen.

Een andere belangrijke disputatie was die van Leipzig in 1519. Hier streed de rooms-katholieke theoloog Johannes Eck met de theologen uit Wittenberg. Ging het eerst over de aflaatstellingen van Luther, tijdens het debat verschoof het naar de legitimiteit van het pausambt. Eck wilde duidelijk maken dat Luther een ketter was. Dit deed hij door aan Luther te vragen of het concilie fout geweest was in het veroordelen van de Tsjechische reformator Johannes Hus (1369-1415). Luther stelde dat Hus wel enigszins gelijk had. Toch ging het Luther niet om deze zaak, het ging hem om een nieuw verstaan van de aflaat. Gevolg van deze disputatie was wel dat het begrip van ‘sola Scriptura’ uitgewerkt werd door de reformatoren.

Toen Luther opgesloten zat op de Wartburg kwamen de disputaties op in de steden. Eerst vonden disputaties plaats aan de universiteit, nu was het de raad van de stad die een dispuut organiseerde.

In 1533 kwamen er wel weer disputaties in Wittenberg. Luther gebruikte de disputaties om de nieuwe reformatorische inzichten te verdiepen en te presenteren. Een belangrijke disputatie was die in 1536 over het begrip van de mens. Luther ontvouwde dit begrip door 19 stellingen uit de filosofie en 21 uit de theologie te gebruiken. De filosofie had volgens Luther een beperkte mensenkennis. Wel maakte Luther positieve opmerkingen over het verstand. Hij ziet het verstand als beste van de entiteiten en als iets goddelijks. De filosofie kon echter alleen de mens binnen het sterfelijke leven definiëren, de theologie kon de hele mens definiëren, over het aardse bestaan heen. De filosofische definitie van de mens als rationeel wezen, stond tegenover het theologisch begrip van de mens. De theologie definieerde de mens als schepsel van God. De mens is gevallen in Adam en heeft daardoor de bevrijding van Christus nodig. De theologie van de rechtvaardiging wordt hier door Luther ontvouwd. Luther gebruikt alleen de filosofie om de inzichten van de theologie te formuleren. De terminologie werd dan wel vaak uit hun context gehaald en in een theologisch kader geordend. De disputatie over de mens geeft de consequentie en de samenvatting weer van het werk van Luther.

Een ander belangrijk punt van disputatie na 1533 ging over de antinomianen. Zij meenden dat de prediking van de wet niet meer nodig was en dat de prediking van het Evangelie genoeg was. Een bekende vertegenwoordiger van deze stroming was Johannes Agricola (1494-1566). Luther onderstreepte dat de wet de functie had om de mens op zijn zonde te wijzen en op te roepen tot boete. Het Evangelie drijft de mens ertoe een nieuw leven te beginnen.

Verwant aan de disputaties zijn de godsdienstgesprekken. Twee partijen zoeken in een confrontatie naar een opheldering. Bekend is het godsdienstgesprek te Marburg in 1529. Luther en Zwingli hadden daar een confrontatie met elkaar aangaande het Avondmaal. Tot een opheldering kwamen zij niet.

(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 166-172)