In de tijd van Luther was er de boekencensuur. De paus, de wereldlijke overheid of universiteiten konden dit aanwenden om toezicht en controle te houden op het boekwezen. Bij voorcensuur werd het boekwerk onderzocht voor het gedrukt werd en bij nacensuur nam men maatregelen tegen reeds gedrukte boeken. . Tijdens de Rijksdag van Worms in 1521 werd besloten dat voorcensuur ook opgelegd kon worden door de wereldlijke overheid en de universiteit.
De houding van Luther ten opzichte van censuur was ambivalent. Enerzijds accepteerde hij voorcensuur als een ordening van de overheid. Het was volgens hem een zinvol instrument voor het beschermen van de Evangelische leer en hij werkte hier dan ook aan mee. Anderzijds vond Luther dat de vrijheid en soevereiniteit van het Woord van God nooit gebonden konden zijn aan een censuurwet. Censuur was een legitiem middel voor het vasthouden aan de waarheid, waarbij het Woord van God en de Evangelische waarheid de beslissende maatstaf was.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 784-785)