Sinds de 14e eeuw was de druk van houtsnede bekend. Deze techniek was echter wel beperkt. Johannes Gutenberg (1400-1468) besefte dat elke tekst in elementaire vormen (zoals letters, cijfers en teksten) ontleedbaar is. Met een handgietinstrument ontwikkelde hij een manier om de tekstelementen via een tegel recht op de vorm te drukken, terwijl het handvat niet bewoog. Voor de kleur had men een mengeling van roet en lijnolie nodig.
Over Gutenberg zelf is weinig bekend. Hij werd in Mainz geboren en werkte in Straatsburg en in zijn geboortestad. Het oudste drukwerk is een grammatica voor het Latijn, een aflaatbrief, een Turkse kalender en een 42-delige Bijbel. De boekdrukkunst verspreidde zich snel, al was de inrichting van een drukwerkplaats een kostenintensief ondernemen. De oudste drukpersen werden Wiegendrukken genoemd. Door de boekdrukkunst en het humanisme vond aan het begin van de 16e eeuw een toename van kennis plaats. Tot aan de Reformatie overheersten de boeken in het Latijn.
De boekdrukkunst leefde verder op door de verbreiding van reformatorische geschriften. Het pamflet was het massamedium van de reformatie. In de volkstaal werden o.a. thesen, disputaties, strijdgeschriften, preken, dialogen en commentaren gedrukt. De meest verbreide auteur in de jaren 20 van de 16e eeuw was Maarten Luther. Ook het Edict van Worms, dat het verspreiden van de boeken van Luther verbood, kon dit niet tegen houden. Door luid voorlezen konden ook andere mensen de geschriften begrijpen. Belangrijk was voor de drukker het economische principe van vraag en aanbod. De koper besliste welke geschriften op de markt bleven, hierdoor nam de autonomie van de gewone man toe.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 126-128)