God is een gevende God Die Zichzelf geeft in de belofte. Door het geloof, dat overeenstemt met deze belofte, ontvangt de mens de gerechtigheid van God. Dit gegeven doortrekt de hele theologie van Luther. Het was voor Luther een van de grootste ontdekkingen dat de gerechtigheid van God geen eis is, maar een geschenk. Hij ontdekte daardoor het onderscheid tussen Wet en Evangelie. Het Evangelie als schenkende belofte moet scherp onderscheiden worden van de eisende Wet, die slechts overtuigt van zonde. Het Evangelie is het definitieve Woord van God. Het is geen aankondiging van beloften die pas in de toekomst vervuld en ingelost wordt, maar primair een rechtskrachtige belofte met onmiddellijke werking in de gelovigen.
De belofte is een effectief vergevingswoord wat model ging staan voor Luthers preekbegrip. Dat laat zich zien in vier kenmerken:
- In de aanspreekvorm van een Ik aan een jij;
- In een spreken in de tegenwoordige tijd;
- In een verkondiging dat beloven samenvat;
- In de expliciete of impliciete autoriteit van de sprekende Ik.
De uitvoeringswoorden van de doop worden zo als belofte verstaan. De belofte doet wat hij zegt: het teken is niet gescheiden van de zaak, de vervulling. De instellingswoorden van het avondmaal presenteren de opgewekte Gekruisigde als de daadwerkelijk Aanwezige. Deze woorden heeft Luther in het oor, in het oog en in het hart wanneer hij al het handelen van de drie-enige God als gevende belofte en belovend geven waarneemt.
(Bron: V. Leppin & G. Schneider-Ludorff (red.), Das Luther-Lexikon (Regensburg: Bückle & Böhm 2014), 571)