Home / Lutherencyclopedie / Antinomianen

Antinomianen

Antinomianen waren degenen die de relevantie van de wet in het leven als niet belangrijk beschouwden. De woordvoerder van de antinomianen was Johannes Agricola (1494-1566).

De eerste gelegenheid waarin het tot een botsing tussen lutheranen en antinomianen kwam, waren artikelen van Melanchthon in 1527 over de tot boete drijvende functie van de wet. Voor Melanchthon was de wetsprediking van belang voor het begrijpen van het Evangelie van Gods genade. Volgens Agricola ging de wet een christen niet meer aan en hoorde de wet bij het verouderde regelwerk van de Joden. Ook wees hij de pedagogische functie van de wet af. Voor de antinomianen had de wet geen plek in de kerk.

Van 1537 tot 1539 was er een nieuwe confrontatie, nu tussen Agricola en Luther zelf. Voor Agricola kwam zonde-erkentenis en Godsvrucht niet voort uit de Wet, maar uit het Evangelie. Volgens Agricola maakte Luther van Christus een nieuwe Mozes. Luther stelde daartegenover dat de Wet niet zonder het Evangelie gepredikt kan worden en dat het Evangelie niet zonder de Wet gepredikt kan worden. Luther ontvouwde in zijn werk Wider die Antinomer uit 1539 het tweevoudige gebruik van de wet: politiek (usus politicus) en theologisch (usus theologicus). Voor Luther ging het bij de theologische functie van de wet erom dat de wet een bewustzijn veroorzaakt van de zondigheid van de mens. Dit heeft als doel de heilsbetekenis van de kruisdood van Christus te begrijpen. Een derde functie van de wet – in het leven van een christen- zag Luther niet, ook al neigt hij er in zijn werk tegen de antinomianen wel toe.  Voor Agricola had Christus echter de wet vervuld en had de wet voor een christen nu geen betekenis meer. Voor Luther was dit echter een ontoelaatbare identificatie van de Wet met het Oude Testament en het Evangelie met het Nieuwe Testament.

Van 1556 tot 1571 was er opnieuw een debat over de antinomistische problematiek. Nu ging het erom of de wet in het leven van een christen een normatieve aanleiding kan zijn voor de vorming van een christelijk leven. De derde functie van de wet – de pedagogische (usus paedagogicus)– kwam hier in zicht. Door een deel van de strenge lutheranen werd deze functie verworpen. Een ander deel nam de derde functie, die door Melanchthon duidelijker uiteen was gezet dan door Luther, wel over.