Home / Christ / Christus’ lijden in het Oude Testament

Christus’ lijden in het Oude Testament

Hoe is het Oude Testament vervuld in het lijden van Christus?

Luther:

In Psalm 8 verklaart David als profeet, op een bijzondere manier – en dat voor alle mensen op aarde – de Persoon van Christus, en zegt: ‘Wat is de Mens, dat U aan Hem denkt, en des mensen Zoon dat U Hem aanneemt?’ Op die manier beschrijft hij hier de onbegrijpelijke diepte van Christus’ vernedering. Want hij ziet Christus aan in Zijn diepste vernedering en zwaarste lijden, namelijk dat Hij bespot, gegeseld, bespuwd, gekroond en gekruisigd wordt. 

Paulus spreekt ook over deze vernedering: ‘Hij vernederde Zichzelf en werd gehoorzaam tot de dood, ja, tot de dood aan het kruis’ (vgl. Filippenzen 2 : 8). En in de Psalmen lezen wij: ‘Ik ben een worm en geen mens, een bespotting van mensen en verachting van het volk’ (vgl. Psalm 22 : 7). In deze vernedering hield niemand Hem meer voor een mens [maar voor een worm]. Iedereen die voorbijging, schudde zijn hoofd en zei: ‘Hoe [vreselijk] heeft God deze Mens vervloekt dat Hij nu aan het kruis [of: hout] hangt’ (vgl. Deuteronomium 21 : 23; Galaten 3 : 13). 

Het is zoals Jesaja zegt: ‘Velen zullen zich aan Hem ergeren, omdat Zijn gedaante verachtelijker is dan van andere mensen – Zijn aangezicht meer dan van andere mensenkinderen.’ Idem: ‘Hij heeft geen gedaante of schoonheid. We hebben Hem gezien, maar er was niets aan Hem dat wij zouden hebben begeerd. Hij was de aller verachtste en meest onwaardige, vol pijnen en ziekten. Hij was zo veracht dat men het aangezicht voor Hem heeft verborgen [of: dat men niet naar Hem durfde kijken]. Daarom hebben wij Hem niet geacht’ (vgl. Jesaja 53). In Psalm 22 zegt Hij immers: ‘Ik ben een worm en geen mens, een bespotting van mensen en verachting van het volk.’ 

Nu, daarover verwondert David zich hier en zegt: ‘Hoe is het mogelijk, of hoe zal men het kunnen geloven dat God aan deze verlaten en ellendige Mens zal denken: dat Hij deze Mensenzoon, Die zo jammerlijk aan het kruis sterft, zal aannemen? Moet Hij – door iedereen bespuwd, gehoond en gelasterd – het liefste Kind en de Uitverkorene van God zijn? Hoe dwaas handelt God? 

Zou Hij, Gods Zoon, HEERE en Heerser zijn, Wiens Naam heerlijk is in alle landen en Die men dankt in de hemel? (vgl. Psalm 8 : 2). Hij hangt immers aan het kruis en wordt voor een spot en vloek van mensen gehouden! Dit alles zegt David in grote verwondering, alsof hij wilde zeggen: ‘De hele wereld denkt dat God deze Mens heeft vergeten en dat Hij deze Zoon des mensen niet aanneemt. Maar: ‘De Steen Die de bouwlieden verwerpen, is tot Hoeksteen geworden. Dit heeft de HEERE gedaan en het is een wonder in onze ogen’ (vgl. Psalm 118 : 22, 23; 1 Petrus 2 : 7).’